Ons bezoek aan de voorlaatste Documenta (13) in Kassel bracht ons tot onze vreugde in het Brüder Grimm Museum recht tegenover de ingang van Die Neue Galerie. Daar was behalve de vaste opstelling over het leven en werk van de gebroeders Grimm, die behalve sprookjesvertellers vooral ook grote geleerden waren – zij publiceerden o.a. tussen 1852 en 1860 het eerste grote woordenboek van de Duitse taal -, een uitgebreide tentoonstelling van tekeningen en illustraties van Otto Ubbelohde (1867-1922). Iedereen, die in zijn jeugd wel eens sprookjes gelezen heeft, kent zonder zijn naam te kennen zijn prachtige illustraties wel, want ze zijn in de afgelopen anderhalve eeuw overal ter wereld verschenen en in het collectieve geheugen gegrift.
Illustraties worden de laatste jaren eindelijk en terecht tot het domein van de beeldende kunst gerekend. Daar was in de twintigste eeuw en de hoogtijdagen van Kuifje en Hergé nog geen sprake van. Gelukkig is dat inmiddels veranderd, hoewel de grote musea, waarvan de conservators nog volgens het oude plaatje zijn opgeleid, er nog grote moeite mee hebben en het verschijnsel trachten te negeren. Voor tekenaars-schilders en mensen die van tekenen houden is de wereld van de illustratie een heerlijk paradijs, waar vooral de tekenaars van de tweede helft van de negentiende eeuw, toen tekenaars nog tekenen konden, grote en hartverwarmende prestaties hebben geleverd en met hun werk in grote mate hebben bijgedragen aan de gelukkige jeugd van ieder kind dat sprookjes las.
Een van die illustratoren was Viktor Paul Mohn (1842-1911). Hij werd in Meißen geboren en behoorde tot de Duits-Romantische school. Duitsland was zich in die tijd aan het verenigen en zich een eigen identiteit aan het ontwikkelen. Daar behoorden, behalve de onderzoekingen van de gebroeders Grimm op taalkundig gebied, ook het verzamelen van oude volksverhalen en sprookjes bij. De illustratoren maakten daar handig gebruik van. Want de sprookjes van Grimm en daarmee ook hun afbeeldingen verschenen in miljoenenoplagen en waren zeer geliefd.
Een van die verzamelde sprookjes was ‘Die Sterntaler’, dat over een klein arm meisje gaat, dat alles weggeeft, een stuk brood, haar mutsje, haar jasje, haar rok en ook haar hemdje, totdat ze op het laatst niets overheeft. Dan vallen als beloning de sterren als ‘Silbertaler’ uit de hemel en in plaats van haar versleten oude hemdje heeft ze een nieuw kleedje aan, van het allerfijnste linnen. Net als bijna ieder sprookje was het een opvoedkundig verhaal, dat verwees naar de christelijke naastenliefde: wie alles weggeeft, krijgt er uiteindelijk meer voor terug. Ofwel, wie zichzelf wegcijfert en eerst aan zijn naasten denkt, wordt er later voor beloond.
De meeste sprookjes hadden een opvoedkundige strekking en waren vooral bedoeld om te waarschuwen voor de gevaren van het leven. ‘Ga nooit alleen het donkere bos in, want achter iedere boom loert het gevaar’ (‘Roodkapje’), ‘luister goed naar je ouders en pas op voor vleierijen’ (‘De wolf en de zeven geitjes’) en ‘wie niet sterk is, moet slim zijn’ (‘Klein Duimpje’ en ‘Hans en Grietje’).
De illustrator van ‘Die Sterntaler’ neemt een interessant standpunt in. Hij tekent het meisje met haar rug naar het donkere bos en zet haar eenzaam en alleen hoog op een rots om ogenschijnlijk dicht bij de sterrenhemel te komen. Als toeschouwer kijk je vanaf een laag standpunt met de twee hertjes mee omhoog naar wat daar allemaal gebeurt. Het tafereel geeft je een veilig en geruststellend gevoel, want de hertjes zijn een soort alarmsysteem, doordat ze zich meestal door het minste of geringste laten afschrikken. Ze staan daar vredig en nieuwsgierig en blijkbaar is er geen gevaar te duchten. Midden onder in de prent bloeit een grasklokje en wellicht wat kleine margrietjes. Het grasklokje staat voor standvastigheid, maar het is niet duidelijk of de tekenaar dat heeft geweten. De dennebomen links en rechts lijken compositorisch te voorkomen dat het meisje in de afgrond valt. Een veilig prentje dus, in kleurenlithografie, d.w.z. in meerdere kleuren en op steen getekend, een voor die tijd snelle reproductiemethode met de mogelijkheid de prent in grote oplagen te verspreiden.
Viktor Paul Mohn won op 26-jarige leeftijd (in 1868) ‘Das Große Sächsische Staatsstipendium’, waardoor hij een jaar in Italië kon studeren. Na zijn terugkeer werd hij docent aan de kunstacademie in Dresden en later aan de Königliche Kunstschule in Berlijn, waarvan hij in 1905 zelfs directeur werd. Als illustrator van kinderboeken was hij zeer actief. Daarnaast maakte hij muurschilderingen, glas-in-loodramen en mozaïeken voor kerken in Berlijn. Maar hij was toch vooral schilder van laat-Romantische landschappen met motieven uit Zwitserland, Italië en zijn geboortestreek Sachsen.
De hertjes van ‘Die Sterntaler ‘ zijn allang weer in het bos verdwenen en het meisje leefde nog lang en gelukkig.
Simon Koene
Eerder gepubliceerd als Openbaar Kunstbezit (12) in het Pulchriblad (2012/5)