Das Veilchen is een liefelijk miniatuurtje dat Albrecht Dürer (1471-1528) rond het jaar 1500 in waterverf op een klein stukje perkament heeft gemaakt. Het bevindt zich in de Albertina in Wenen. Het is een Maarts viooltje, gezien de donker violette bloemen, de rozetvorm en de hartvormige blaadjes. Het zal in het voorjaar geschilderd zijn, want het plantje bloeit in de maanden maart tot en met mei. Het groeit op schaduwrijke plekken, aan de rand van het bos en langs de oevers van een beek. Daar moet Dürer het gevonden hebben, want ik denk niet dat het al gekweekt werd. Hij kan het ook gekregen hebben, als verlaat verjaarscadeautje, want Dürer was op 21 mei jarig en onderaan het tuiltje zien we de steeltjes netjes naast elkaar gerangschikt, alsof het een boeketje was. Hij zal het misschien als herinnering geschilderd hebben, zoals ook wij van een gekregen boeket dikwijls nog een foto maken. Het sterk geurende plantje is in gekookte vorm eetbaar en wordt zelfs als geneesmiddel, snoep en parfum gebruikt. In de iconografie staat het als symbool voor de nederigheid, een van de belangrijkste christelijke deugden.
Dürers lijfspreuk was: ‘Die Kunst steckt in der Natur, wer sie hinausholt, der hat sie.’ Hij was ervan overtuigd dat niemand op grond van zijn eigen verbeeldingskracht een goed schilderij kon maken. ‘Men moest zijn geest eerst ‘vullen’ door veel naar het leven te schilderen. Dan is het niet langer iets eigens, maar is het ‘Kunst’ geworden, verworven en verdiept door studie, en die kunst ontkiemt, groeit en brengt nieuwe kunst voort.’ Zijn vele prachtige tekeningen naar de natuur bewijzen dat. Er zijn er veel van bewaard gebleven, veel meer dan van de gemiddelde andere kunstenaar uit zijn tijd. ‘Das Veilchen’ was daar één van.
Zo’n tekening als van Dürer was kort daarvoor als zelfstandig kunstwerk nog niet mogelijk geweest. Dat begon pas met de vroegste miniaturen, de Vlaamse primitieven en de ‘Meester van het Amsterdamse kabinet’. De laatste werkte in de Rijnstreek en liet zijn drogenaalden bijna altijd van plantjes vergezeld gaan. Die plantjes zien we ook bij de gebroeders Van Eijck en tijdgenoten, want het hoorde bij het aflopen van de middeleeuwen en het begin van de Renaissance, een periode waarin door de opkomst van het Humanisme de aandacht van de hemel werd afgewend en de ogen van de mensen geopend werden voor alles wat schoon was op deze aarde.
Dürer werd in 1471 geboren als zoon van een edelsmid in Neurenberg. Hij werd door zijn vader opgeleid en vervolgde zijn studie bij de beroemde schilder en boekillustrator Michael Wolgemuth. Bij hem leerde hij zijn eerste houtgravures maken. Hij zou vervolgens uitgroeien tot een van de belangrijkste kunstenaars van zijn eeuw met invloed op kunstenaars in heel Europa.
Goethe noemde de tijd waarin Dürer leefde de enige periode waarin de Duitse kunst echt groot is geweest. Meer dan alle andere kunstvormen was de beeldende kunst in staat geweest de mensen aan te spreken en uit te drukken wat het land in zijn diepste wezen had bezield. Dürer was daar volgens hem het beste voorbeeld van.
Dürer zelf schreef aan het einde van zijn leven: ‘Iemand kan in één dag met zijn pen een schetsje maken op een half velletje papier, of met zijn burijn een voorstelling graveren in een klein stukje hout of koper, en het resultaat kan beter en artistieker zijn dan een groot werk van een ander, waaraan de maker een heel jaar heeft gewerkt. Deze gave is een wonder. Want God geeft vaak dat bijzondere vermogen aan één man, wiens gelijke in zijn eigen tijd en in de tijd vóór en na hem nergens wordt gevonden.’
‘Das Veilchen’ is door zo iemand gemaakt.
Simon Koene
Eerder gepubliceerd als Openbaar Kunstbezit (13) in Pulchri (2013/1)