Dokter Wiegersma (1891-1969) was een legende. Hij was huisarts in Deurne in de Peel en had vijf zonen. Eén van die zonen was Jaap, die, toen ik daar in de jaren zestig mijn middelbare schoolopleiding deed, onze huisarts was. Zijn jongere broer Friso was een partner van Wim Sonneveld, voor wie hij het liedje ‘Het Dorp’ schreef met herinneringen aan zijn verloren jeugd en ouderlijk huis in Deurne. Hendrik zelf leverde het materiaal voor de vermaarde roman ‘Dorp aan de rivier’ van Antoon Coolen (1934), een mengeling van zijn eigen leven en dat van zijn vader Jacob, die in het boek model stond voor de dorpsdokter Tjerk van Taeke. Zelf speelde hij een hoofdrol in een aantal streekromans van Toon Kortooms (geb. Deurne), waaronder ‘Help, de dokter verzuipt’ uit 1968, dat later ook verfilmd werd.
Volgens Friso was Deurne een soort Lourdes in die tijd en kwamen de mensen van heinde en ver om zich door zijn vader te laten genezen. Als je de verhalen mag geloven, zou er een speciaal spoorlijntje naar de praktijk zijn aangelegd en zelfs de Russische tsaar bij hem op bezoek zijn geweest. Zijn vader was hem in die roem voorgegaan, doordat hij in de tijd dat Deurne nog een arm boerendorp was de kindersterfte tot een minimum had weten terug te dringen. Hij gebruikte soms ongebruikelijke methoden, waardoor hij de reputatie van wonderdokter kreeg. Zo zou hij een doofstom meisje een kuil in hebben geduwd om haar weer aan het praten te krijgen en een man met buikpijn gedreigd hebben een gat in zijn buik te schieten.
In 1918 kocht Wiegersma een goedkoop stukje land aan de rand van Deurne, het vroegere Galgenveld, waarop hij door de Helmondse architect Cor Roffelsen het huidige ‘De Wieger’ liet bouwen (1922). In dezelfde tijd begonnen zijn artistieke talenten zich te ontwikkelen, met name door zijn ontmoeting met Otto van Rees, die het Klein Kasteel in Deurne bewoonde, dat in die tijd een ontmoetingsplek voor Hollandse en Belgische kunstenaars was. Friso herinnerde zich, dat zijn vader altijd al tekende, maar vooral onder de indruk was van het artistieke milieu, waarin hij via Van Rees terecht was gekomen. Wiegersma zelf vertelde in een interview, dat hij, toen hij de tekeningen van Van Rees en Kogan had gezien, gezegd zou hebben dat hij dat ook wel kon. Ze zouden hem een potlood en papier gegeven hebben, waarna hij ter plekke een tekening van zijn vrouw Nel had gemaakt.
Toen Van Rees zijn talent nog eens bevestigde en Kogan riep dat hij die rottige praktijk maar moest opgeven, kocht hij linnen en verf en liet achterin zijn tuin een groot atelier bouwen. Niet lang daarna maakte hij zijn relatief grote en donkere schilderij ‘De motorrijder’ (1926), waarmee hij – ondanks zijn vele Belgische vrienden – aansluiting leek te zoeken bij de Italiaanse Futuristen, die door middel van snelheid en beweging de moderne tijd in hun werk trachtten te incorporeren.
Toen Van Rees een jaar later naar Antwerpen vertrok, nam Wiegersma zijn rol als verbinder over en werd De Wieger een ontmoetingsplek voor kunstenaars (Zadkine en Permeke), waar sommigen van hen soms weken achtereen verbleven.
Al snel werd zijn werk ook tentoongesteld: in 1925 in Den Haag, in 1928 in het Stedelijk en in 1931 in Brussel. In 1932 en 1936 nam hij deel aan de Biënnale van Venetië en Sao Paulo.
Hoewel Wiegersma na de oorlog en door de opkomst van de abstractie kunst grotendeels in de vergetelheid is geraakt, is hij behalve als arts en legendarische figuur ook als kunstenaar de geschiedenis ingegaan. Tot op heden vormt zijn werk en dat van zijn vriendenkring de basiscollectie van het museum ‘De Wieger’, dat momenteel – evenals veel andere kleinere musea – door korting op subsidie met sluiting wordt bedreigd.
Misschien dat zijn laatste wil dan toch nog in vervulling gaat: ‘Als geen van zijn kinderen er wilde wonen, moest ‘De Wieger’ na zijn dood tot op de laatste steen worden afgebroken.’
Simon Koene
Eerder gepubliceerd als Openbaar Kunstbezit (26) In Pulchri (2016/1)